Op de derde vrijdag van de maand juli in de Caraïben wordt bioloog Joseph Miller ‘s ochtends vroeg afgezet door een houten boot. Hij is op zoek naar een nieuw diersoort. Hij heeft een beige jachtoverhemd met een driekwart broek aan. Op zijn hoofd bevindt zich een tropenhoed. Op zijn schouders draagt hij een loodzware, zwarte backpack die tot aan de rand gevuld is met survivalspullen. Hij staat aan de voet van het onbewoond eiland Bequia (Be-kwee). Joseph tuurt in het rond. De zee maakt het geluid van aanspoelende golven. “Deze keer ga ik je vinden kleine gluiperd, ik heb drie dagen de tijd”, mompelt hij. Hij loopt verder het strand op. Onderweg pakt hij zijn kruik met water erbij. Hij neemt een grote slok. Hij signaleert ineens een apart geluid: “Oeh-aah-oeh”. Hij hoort het nog een keer in de verte: “Oeh-aah-oeh”. Dit moet de nieuwe apensoort zijn, denkt hij. Het strand loopt over in een dichtbegroeide jungle. De bomen zijn bedekt met groene mos. Joseph knielt om zijn kapmes uit zijn backpack te pakken. Met zijn kapmes slaat hij zijn weg door de jungle. Hij loopt dieper en dieper, nog dieper in de jungle.
De bomen worden minder. Langzamerhand ontstaat er een soort pad. Het pad is smal en modderig, er liggen allemaal bladeren, takken en het krioelt van de insecten. Is dit gemaakt door de aap, vraagt hij zich af. Joseph loopt over het krakkende pad, dat hem leidt naar een open ruimte. De zonnestralen schijnen door de enkele bomen die omwikkeld zijn met lianen. Zijn ogen worden groter. Hij ziet een oase met een waterlelie. Eén met een roze roos in het midden.
“Oeh-aah oeh”, brult de aap, verstopt achter één van de weinige bomen.
Vragend kijkt Joseph om zich heen. Niet één keer, maar wel tien keer draait hij rond.
“Waar ben je dan?” schreeuwt hij.
De omgeving begint te draaien, waardoor hij zijn evenwicht verliest en achterover op zijn rug valt. Hij ligt in de houding van een zeester. Hij blijft liggen en sluit even zijn ogen. De aap komt langzaam achter zijn boom vandaan, waar hij al enkele tijd verstopt is. Hij tilt zijn hoofdje schuin en kijkt voorzichtig of de kust veilig is. Hij grijpt naar een liaan en slingert langzaam naar Joseph. Hij landt precies tussen zijn benen. Als een slak kruipt hij de buik op van Joseph. Nu heb ik je, denkt Joseph. Hij grijpt de aap bij zijn nekvel met zijn linkerhand, springt overeind en strekt zijn linkerarm. Hij kan de aap grondig bestuderen. De vacht van de aap is spierwit. Hij heeft een gedrongen lichaamsbouw met een lengte van omme nabij 1,2 meter en spreidingsbreedte van wel zes meter. Snel gaat zijn rechterhand op zoek naar zijn telefoon in zijn broekzak, om de bijzondere aap vast te leggen. Josephs hand grabbelt doelloos in zijn zak.
“Shit”, zegt Joseph.
“Oeh”, reageert de aap.
Joseph kijkt vlug om zich heen of zijn telefoon op de grond ligt. Nergens is de telefoon te bekennen. Hij kijkt nog eens naar de aap. Dit keer bestudeert Joseph niet zijn gezicht, maar zijn grijpgrage handjes. En ja hoor daar ziet hij zijn telefoon. Joseph graait tevergeefs naar zijn telefoon. Josephs arm gaat snel op en neer “OEH-AAH-OEH-AAH.” brult de aap. De armen van de aap slaan in het rond en één van de armen raakt de maag van Joseph. Hij zakt door zijn hoeven. De aap komt vrij. Krabbend met een arm op zijn hoofd rent hij weg, terug de jungle in. Langzaam krabbelt Joseph overeind, terwijl hij zoekt naar zijn telefoon. Waar heb ik dat ding gelaten, denkt hij. De aap! Hij kijkt om zich heen of hij de aap kan spotten. De aap is nergens te bekennen, maar hij merkt dat de zon steeds lager is gaan staan. De laatste zonnestralen schijnen nog maar net tussen de bomen door precies op de waterlelie. Het heeft geen zin meer om te zoeken in het donker, concludeert Joseph. Hij gaat op zoek naar een plaats voor zijn kamp. Terug gaan heeft geen zin, weet hij. Er is namelijk geen ruimte om daar een kamp op te zetten. Hij komt tot de ingeving dat het beter is om hier te blijven bij de oase. Hurkend pakt hij uit zijn tas, een opgooitent en gooit hem op. Hij gaat op zoek naar wat hout voor een kampvuur. Om hemzelf warm te houden en eten te kunnen koken. Joseph zet wat spullen klaar om het avondeten voor te bereiden. Nou ja, avondeten… Hij hoopt maar dat het kleine beetje witte bonen in tomatensaus genoeg is om zijn honger te stillen voordat hij gaat slapen.
Een paar uren zijn verstreken. In het holst van de nacht brandt het vuur nog maar zachtjes. De aap is terug gegaan naar de oase met de telefoon van Joseph. Hij spot de slaapplaats direct door het licht van het enige overgebleven vlammetje van het kampvuur. Zonder een stap te zetten legt hij de telefoon rustig voor de tent neer.
De volgende dag ontwaakt Joseph. Hij ritst zijn tent open, kruipt eruit. Zijn voorovergebogen hoofd en zijn kleine, slaperige oogjes treffen de telefoon. Hij raapt de telefoon op, kruipt verder en gaat bij het kampvuur zitten. Hij strekt zijn armen en begint te gapen. Even daarna opent hij de telefoon. Joseph knippert een tweede keer met zijn ogen. De achtergrond van de telefoon is echt veranderd naar een selfie van de aap. Het is geen droom. Is dit de enige foto op mijn telefoon, vraagt hij zich af. Hij opent zijn galerij en ziet meerdere foto’s van de aap. Joseph bestudeert de foto’s grondig. Op één van de foto’s is een soort luik te zien. Joseph vraagt zich af wat dat luik daar doet. Als hij nog meer informatie weet te krijgen over deze aap moet hij wel een groot nieuwsblad bereiken, gaat door zijn hoofd. Met de informatie dat hij al heeft verzameld neemt hij geen genoegen en hij besluit om zijn zoektocht voor te zetten naar de slaapplaats van de aap. Waar moet hij beginnen? Misschien heeft de aap voetafdrukken achter gelaten. Hij gaat op zoek naar stappen van de aap. Bij de tent zijn er geen stappen te vinden. “Waar moet ik nu beginnen”, fluistert hij. De aap is natuurlijk weggerend toen hij mij in de maag sloeg schiet hem te binnen. Hij loopt naar de plek en treft daar inderdaad voetstappen aan. ”EUREKA”, komt uit de mond van Joseph. Hij volgt de voetstappen, die hem terug de jungle inleiden.
Na kilometers de voetstappen te hebben gevolgd zinkt de moed hem in de schoenen. Hij buigt voorover met zijn handen op zijn knieën. Er glinstert iets in Joseph zijn oog. Hij zoekt waar het vandaan komt. Iets verderop ligt er iets wits op de grond. Huh? Is dat nou sneeuw, denkt hij. Hij veegt met zijn handen de sneeuw weg. Er verschijnt een hendel. Hij veegt al het sneeuw weg en herkent dit van de foto’s. Het luik! Voordat Joseph het luik kan openen, opent iemand anders het luik van binnenuit. Een lange puntige witte snuit komt snuffelend onder het luik vandaan. IJskoude mist vormt zich boven de grond. Joseph zet een stap naar achter en zijn mond valt open. De snuit gaat terug het luik in. Dit was niet de aap, denkt hij. Joseph nadert voorzichtig het luik weer, hij reikt zijn hand uit naar de hendel om ditmaal het luik helemaal te openen. Tot zijn schrik is er een trap van ijs onder het luik. IJs? Hoe kan dat nou in de zomer op Bequia. Rustig loopt Joseph de trap af en komt in een grot. De grot is ingericht als een woonkamer gevuld met meubels van ijs. Hij ziet een bank, salontafel, eettafel, een keuken. Aan de overkant van de kamer is een deuropening. Een ijsbeer staat op vier poten in de deuropening. Tijdens het ademen komen er waterdruppels uit zijn zwarte snoet.
“Ben je hetzelfde dier als de aap”, vraagt Joseph.
“Grrrrrrrrr”, gromt de ijsbeer, terwijl hij met zijn hoofd knikt.
De ijsbeer draait zich om in de deuropening en loopt de donkere kamer achter hem binnen. Joseph kijkt met grote ogen om zich heen en volgt het dier. In de donkere kamer verlicht door een fakkel staat een bureau bedekt met een laag ijs. Op het bureau staat een ouderwetse computer, microfoon en een speaker.
“Grrr grrrgrr grrrrr grrgrr grgrrr”, gromt de ijsbeer in de microfoon.
“Hallo mens, ik ben hetzelfde dier als de aap. Iedere dag transformeer ik van gedaante”, komt uit de speaker. “Daarom heb ik twee klimaten nodig. Waarom wil je mij zo graag vinden?”
“Dit doe ik allemaal voor de wetenschap”, zegt Joseph verbaast. “Ik ben al op drie eilanden geweest om je te vinden, maar dit had ik nooit verwacht. Hoe is het mogelijk dat je kan transformeren?”
“Grrrr grrrr grrr grrr.”
“Mijn ouders leefden op dit eiland hiernaast genaamd Barbuda. Mijn vader was een aap. Hij is achtergelaten door zijn familie”, komt uit de speaker. De mondhoek van de ijsbeer krult langzaam omlaag. “Na een aantal jaren kwam er een klein ijsblok aandrijven met een ijsbeer daarop. Boven dit ijsblok zweefde een wolk die altijd aan het sneeuwen was. Ik ben hun kind.” “Waar zijn je ouders nu”, zegt Joseph vragend.
“Grrrr grrrr grrr.”
“Die zijn vermoord door mensen zoals jij”, komt uit de speaker. Een traan begint te rollen over de wang van de ijsbeer. “Die alles doen voor de wetenschap. Ik ben gevlucht naar dit eiland samen met het wolkje.” De ijsbeer beweegt zijn hoofd naar de hoek van de kamer. Joseph draait zijn hoofd naar de hoek en ziet het wolkje in een transformator staan.
“Grrr grrr grrrr.”
“Ik vraag u om mij alsjeblieft met rust te laten. En het dossier niet te delen,” zegt de ijsbeer met een indringende blik. “Ik heb er alles voor over.”
Joseph fronst. Heeft de aap Joseph aangevallen? Nee, Joseph pakte hem juist bij zijn nekvel om hem bloot te stellen aan de wereld. De aap heeft mijn telefoon teruggebracht, met daarop foto’s van zijn verblijf. Met de bedoeling om hem te vinden. Joseph komt tot de conclusie dat de aap/ijsbeer recht heeft om te bestaan in de schaduw. Als Joseph zijn rapport naar buiten brengt, zal het dier nooit meer van zijn rust kunnen genieten.
“Weet je wat”, zegt Joseph met een glimlach op zijn gezicht, “Ik ben nog maar een dag op dit eiland. Ik ben van plan om het rapport niet naar buiten te brengen. Zullen we samen een leuke laatste dag ervan maken?”.
“Grr grrr grrr.”
“Dat lijkt mij een strak plan.”
De volgende dag staat Joseph te wachten op strand. Het schuimende zeewater klotst tegen zijn schenen. In de verte vaart zijn houten boot. De houten boot komt vlak voor Josephs neus tot stilstand. Hij zet één voet in de boot. Hij Werpt nog een laatste blik over zijn schouder. In de verte ziet hij het onschuldig hoofdje van de aap achter een boom tevoorschijn komen. Een glimlach verschijnt op zijn gezicht. Hij geeft nog een laatste knik met zijn hoofd, een vaarwel.