Het was zaterdag 11 april en mijn headset had de hele dag roodgloeiend gestaan. Ik werkte bij de vaccinatielijn en moest van half twaalf tot acht werken op mijn studentenkamer in Crooswijk. Onafgebroken gooide ik het riedeltje eruit en mijn stem werd langzaam heser. Om acht uur sloten de lijnen en tot kwart voor negen was ik bezig mijn wachtrij weg te werken. Daar was hij dan eindelijk, het laatste telefoontje.
“Welkom bij het landelijke vaccinatie afspraken nummer van de GGD, u spreekt met Guusje, goed dat u belt!”, perste ik eruit. Mijn stem klonk vermoeid en stond op het punt om het te begeven. Beneden hoorde ik mijn huisgenoot bulderen van het lachen met haar vriendinnen en ik wist dat de wijn daar rijkelijk vloeide. “Goh, dat werd tijd”, klonk een geïrriteerde mannenstem aan de andere kant van de lijn. Direct borrelde het gevoel van irritatie in mij op. Ik rondde het gesprek zo snel mogelijk af, klapte mijn laptop dicht en holde de trap af naar de gezelligheid.
Een uur later waren we door de wijn voorraad heen. Shit, alcohol verbod na acht en verboden op straat om tien. Ik stuurde een Whatsappje naar mijn bovenbuurman die sommelier is en hij vertelde me dat hij nog wel een flesje had en bijna thuis was. Een halfuur later besloot ik hem maar te bellen aangezien we niks meer hadden gehoord. “Yo Guus, ik kom zo. Ik sta voor de deur en heb ruzie met één of andere dronken gek”, vermeldde hij opgefokt. Chill, alsof de hele dag geïrriteerde mensen op de vaccinatielijn niet al genoeg was.
Niet veel later belden we bij hem aan. Ik bleef samen met een vriendin wachten op de stoep en terwijl ik een sigaret opstak zag ik iets bewegen in het busje voor ons huis. De man waarmee Lukas ruzie had. Ik keek naar het busje en hoorde Lukas boven over de ruzie vertellen tegen mijn vriendinnen. Blijkbaar zat de man onder invloed in zijn busje en was agressief naar hem geweest. Het meisje met wie ik voor de deur stond hoorde het verhaal en met de drank in haar lijf klopte ze onoverwinnelijk op zijn raam. “Wat doe jij hier meneer?”, zei ze op strenge toon. De man begon te schreeuwen en dat was het signaal om weer naar binnen te gaan.
Eenmaal binnen zat de situatie mij niet lekker. Hij stond recht voor ons huis, was onder invloed en zou ergens die avond toch naar huis moeten rijden. Dronken. “Meiden ik ga de politie bellen”, zei ik quasi stoer, “het zal je kind maar zijn die hij doodrijdt.” Ik belde de politie en gaf alle informatie door. “Houd uw telefoon bij de hand, dan kunnen mijn collega’s bellen als ze er zijn”, zei de vrouw tegen mij. Iets in mij zei dat het waarschijnlijk heel lang ging duren voor ze er zouden zijn. Toch besloten we te gaan roken om te kijken of ze al kwamen.
De aansteker was nog niet eens tevoorschijn of er draaiden twee politieauto’s onze straat in. Dat was snel, dacht ik bij mezelf. Drie mannen en één vrouw stapten uit en de vrouw maakte kort een praatje met ons. We gingen ervan uit dat het allemaal vrij harmonieus en snel zou verlopen. Niets bleek minder waar.
De agenten klopten op zijn raam en direct begon de man te schreeuwen: “ik heb een hond bij me en ik laat hem je gewoon doodbijten!”, dreigde hij. Ik kreeg een onheilspellend gevoel en zei tegen de meiden dat het beter was om naar binnen te gaan. “Ik wil niet dat hij ons ziet en weet waar we wonen”, zei ik argwanend. De vrouwelijke agente hoorde mij dit zeggen en bevestigde dat we beter naar binnen konden gaan.
Snel renden we de trap op naar mijn kamer, gooiden mijn grote raam open en op onze knieën gluurden we stiekem uit het raam. De situatie werd dreigender, en dreigender. De man weigerde mee te werken en vergrendelde zijn deuren. Versterking werd opgeroepen en de straat werd gebarricadeerd zodat de man niet weg kon rijden. Hij bleef zitten. “Kom eruit of we schieten je hond dood!”, schreeuwde een mannelijke agent naar de man. Geen beweging.
Vijf minuten verstreken en er reden nog twee politiebusjes onze straat in. Een leger van politieagenten verzamelden zich om het witte busje met de man en de sfeer voelde gespannen. Aan alles merkten we dat er iets ging gebeuren. Aan de bestuurders kant begon een agent te schreeuwen. “Laatste kans, laatste kans”, en amper een halve seconde later werd met een hoop kabaal zijn raam ingeslagen. De hond begon wild te blaffen, glasscherven vlogen in het rond en het ratelende geluid van een taser ging door merg en been. In amper een paar seconden zagen we de man gewelddadig uit zijn busje getrokken worden terwijl hij schreeuwde. Één van de politieagenten die niet mee trok begon hem na te trappen. Een bittere nasmaak van dit aanzicht kwam in mijn mond en ik voelde me bijna schuldig. Ik vroeg me af of dat zinloze geweld nodig was en dacht aan de arme hond in het busje die waarschijnlijk doodsangsten uitstond.
Ruw werd de man naar het politiebusje gebracht en onderweg kreeg hij nog een trap na. Het busje reed weg en langzaam keerde de rust terug in het pittoreske Crooswijk waar normaal alleen maar pannen bami uit het raam worden gegooid. Ik keek naar de mannelijke agenten die vol testosteron als haantjes om elkaar heen dartelde. “Wat een klootzak joh, die hebben we mooi gepakt!”, zei de één tegen de ander terwijl hij opgefokt aan zijn sigaret zoog. Ik keek naar het schouwspel onder mij op straat en vroeg me af of deze agenten dit werk deden vanwege de status, of omdat ze daadwerkelijk mensen wilden helpen. Waar ik wel zeker van was, dat we allemaal nog wel een borrel konden gebruiken.