Het was 23 september 2020 rond vier uur in de middag. De zon scheen met een temperatuur van zo’n 21 graden. Kees zat in een van de werkbussen op het voorterrein van RvK, het hoveniersbedrijf waar hij al sinds zijn zeventiende werkte. Hij was 25 jaar oud en had het er erg naar zijn zin. Je kon hem van een afstand herkennen: een jongeman van twee meter lang, blond haar en een volle baard.
Zijn vader was de eigenaar van het bedrijf. Een grote man met grijs haar en hij droeg altijd een overhemd met een spijkerbroek en klompen. RvK was gevestigd in Nieuw-Vennep, een klein dorp. Overal in het bedrijf zag je de kenmerkende kleuren groen, zwart en wit terugkomen: de werkkleding van het personeel, het gereedschap, het logo en de bussen en auto’s. Het bedrijf viel goed te bereiken, het lag aan de snelweg. Naast het grote bedrijventerrein van ongeveer 300 vierkante meter stond een grote witte villa waar Kees’ vader woonde.
Kees zat in zijn werkbus. Hij genoot van het weer en de fluitende vogels in de verte. De combinatie van het mooie weer en de vogelgeluiden gaven hem rust. Hij stond op het punt om de werkbus achteruit in te parkeren, maar een Audi en een Mercedes Sprinter bus reden met een flinke snelheid het terrein op. Kees schrok enorm. Hij dacht in eerste instantie dat er een overval werd gepleegd, er stapten allemaal mannen met bivakmutsen uit. Op dat moment werd zijn Kees’ vader geboeid en moest hij met zijn handen achter het hoofd op zijn knieën bij het hek zitten. Kees werd een paar seconden later uit de bus getrokken en moest geboeid op zijn knieën naast zijn vader zitten. Hij besefte niet goed wat er nu gebeurde, het ging allemaal zo snel.
Kees vroeg aan de mannen wat er aan de hand was, maar ze wilden niks zeggen. Ze schreeuwden alleen maar ‘’bek houden!’’ en ‘’jullie mogen niets vragen!’’. Inmiddels waren 25 man op het terrein gearriveerd. Hun kleding was bedrukt met Dienst Speciale Interventies.‘’Aha’’ dacht Kees, ‘‘het zijn agenten!’’
Ze droegen allemaal donkergrijze kleding met een kogelvrij vest en een donkergrijze helm. De meesten droegen een shot gun of een machinegeweer bij zich. De Officier van Justitie was er ook bij. Een aantal politieagenten en twee politiehonden liepen het huis binnen om het te doorzoeken. Het huis werd volledig overhoopgehaald: ze trokken de kastdeuren open, openden allerlei tassen en trokken het laminaat in de schuur van de vloer. De honden besprongen alle bedden waardoor deze vies werden van de hondenpoten. ‘’Zorg dat je alles hebt gehad!’’ schreeuwde een agent naar zijn collega’s.
Na een paar minuten doorzochten ze ook de loods. Het was niet duidelijk waar ze precies naar zochten. Een agent hield een grote slijper vast en liep op de loodsdeur af. Hij stond op het punt om deze open te slijpen. ‘’Ik kan je gewoon de code geven, hoor!’’ riep de vader van Kees. Hij was net op tijd. De agent voerde de code in en de deur ging open. Op dat dat moment kwam Jorden van 15 jaar, het broertje van Kees, op zijn fiets aangereden. Hij was net klaar met zijn krantenwijk. Jorden schrok zich rot van alle commotie en barstte in tranen uit.
De agenten waren totaal anderhalf uur bezig met het doorzoeken van het huis, de loods en het kantoor. Kees en zijn vader zaten al die tijd op hun knieën terwijl ze nog steeds geboeid waren. Hun knieën werden rood en pijnlijk van het harde asfalt en de handboeien zaten zo strak dat hun polsen ook pijn deden.
De agenten vonden uiteindelijk niets, maar Kees en zijn vader moesten toch meekomen naar het bureau. Twee agenten hielpen ze naar de zwarte Mercedes Sprinter bus. De bus had één raampje waar ze doorheen konden kijken. Door dit raampje keek Kees wanhopig naar buiten om de weg te kunnen volgen. De bus was vies van binnen en het rook er naar braaksel.
De bus reed in de richting van Hoofddorp, dus verwachtte Kees dat ze hier verder verhoord werden. Toen ze het stoplicht naast het politiebureau van Hoofddorp naderden, reed de bus hier voorbij. ‘’Dan gaan we naar Schiphol zeker’’ dacht Kees. De bus reed ook Schiphol voorbij. Onderweg klonk het nummer I want to break free op de radio. Kees vond dit een nogal cynisch nummer voor de situatie waarin hij zich bevond. Kees, zijn vader en de agenten spraken geen woord met elkaar.
De bus stopte na een reis van 30 minuten bij het politiebureau in Amsterdam Bijlmer. De agenten hielpen Kees en zijn vader de bus uit en brachten ze vervolgens naar binnen.
Ze moesten al hun spullen afgeven: telefoons, portemonnees, horloges en sleutels. Ze werden gefouilleerd in een hokje van vijf vierkante meter en stonden daar met 5 personen in, ondanks de coronamaatregelen. Kees voelde zich hier erg ongemakkelijk bij. Waarom hield de politie hier geen rekening mee?
Een van de agenten controleerde de spullen van het tweetal.
‘‘Zijn jullie voor iets groots of iets kleins opgepakt?’’ vroeg hij.
‘‘Ik heb werkelijk geen idee’’, reageerde Kees. ‘’We mochten niks vragen.’’
De agent vond dit blijkbaar een vreemd antwoord, hij keek erg verbaasd.
‘’Vreemd.’’
‘‘Ja,’’ zei Kees, ‘’daar ben ik het volledig mee eens.’’
Twee agenten begeleidden Kees en zijn vader naar ieder een eigen cel. Zij moesten in deze wachtcellen plaatsnemen om op het volgende gesprek te wachten. De wachtcel was ongeveer 16 vierkante meter groot. Het had een glazen voorkant met glazen deur, grijze muren en een grijze vloer. In de cel stond een oude houten bank in een U-vorm tegen de muren geplaatst. De cel was verder helemaal leeg. Kees en zijn vader waren twee cellen verwijderd uit elkaar, maar hadden af en toe oogcontact. Kees nam plaats op de houten bank. Een agent overhandigde hem een A4’tje. Op dit papier stond juridische informatie over de rechten die Kees had en informatie over het hebben van een advocaat.
Na anderhalf uur zwaaide zijn celdeur open. ‘’Meekomen.’’ zei een agent. De agent was erg klein, zo’n 1,65 m. Hij had zwarte krullen en een neutrale blik op zijn gezicht. Het viel Kees op dat hij vrijetijdskleding droeg.
Kees volgde hem naar een spreekkamer waar zijn vader al had plaatsgenomen. Het was er erg donker, er scheen 1 kleine leeslamp op het bureau in het midden van de kamer. Ze kregen al hun spullen terug, behalve hun telefoons. Deze werden in beslag genomen voor verder onderzoek.
‘’Jullie mogen zo naar huis, we hebben niks gevonden. Jullie horen nog van ons.’’
Kees en zijn vader keken elkaar stomverbaasd aan.
‘’Wat was in vredesnaam de reden voor dit hele spektakel?’’ reageerde Kees’ vader met een boze toon. ‘‘Ik ben me rot geschrokken.’’
‘’Excuses, meneer. Wij zijn al een jaar bezig met een onderzoek naar witwassen. Uw telefoonnummer stond opgeslagen in de telefoon van onze hoofdverdachte. Wij zitten al een lange tijd achter hem aan. Wij dachten dat u bij deze zaak betrokken was.’’
‘‘Wat is dan de reden dat jullie mij meenamen?’’ vroeg Kees.
‘’Omdat wij weten dat jij ook veel verantwoordelijkheden hebt binnen dit bedrijf’’, antwoorddee agent.
‘‘Oké. Hoe komen we thuis? Onze telefoons zijn in beslag genomen.’’
‘‘Jullie mogen zelf vervoer naar huis regelen.’’
Ze keken elkaar weer verbaasd aan.
‘‘Maar we kunnen niemand bellen en de treinen rijden niet. Kunt u geen taxi voor ons bellen?’’ vroeg Kees.
Er ontstond een discussie over de terugweg naar huis. Ze konden zelf geen familie, vrienden of taxi bellen. De agent wilde zelf ook geen taxi bellen en vond dat het tweetal zelf maar moest bedenken hoe ze thuiskwamen. Na een discussie van vijf minuten bedacht de agent zich. Het was immers bijna onmogelijk om zonder telefoon thuis te komen.
‘‘Jullie mogen binnen op het bureau zelf een taxi bellen’’, zei de agent.
De vader van Kees kreeg zijn telefoon de volgende dag terug. Kees ontving zijn telefoon pas zes weken na de inval. De politie gaf hiervoor als reden dat ze de software niet hadden voor een update die eerder was uitgevoerd op zijn telefoon.
De politie is nog steeds bezig met het onderzoek.