De stemmen voeden mijn achterdocht

Jessy zucht diep. Ze blaast haar adem uit, dat zorgt ervoor dat de blonde plukken voor haar ogen heel even verdwijnen. Ik kijk naar haar. Ik bestudeer haar. Jessy heeft iets geheimzinnigs. Ze is een open boek, maar toch ook weer niet. Ik kan mijn vinger er alleen niet op leggen. Ze heeft heldere, blauwe ogen met hele donkere, volle wenkbrauwen die erboven zweven. Haar sproetjes worden zichtbaarder hoe meer ze worden blootgesteld aan de zon. We zijn nog maar kort samen. Of eigenlijk niet eens echt samen, het heeft geen naam. Ikzelf heb nooit eerder een relatie gehad met een vrouw. Jessy wel. Ze is zelfverzekerd en ik denk dat me dat het meeste aantrekt. “Heb je me al goed in je opgenomen?” Jessy kijkt op van haar mobiel. “Voor je het weet zie je me nooit meer hè.” Dit doet ze altijd. Ze lacht er zelf om. Ik kan er niet zo om lachen, dit soort grapjes. “Maar goed Pinda, wat zullen we vanavond doen met eten?” Ze noemt me altijd Pinda, vanwege mijn half getinte huidskleur. “Zien we straks wel”, reageer ik nog in gedachten verzonken.

“We kunnen vanavond wel spacecake eten samen! Dat heb ik al zo lang niet gedaan.” Jessy kijkt me met grote ogen en een glimlach aan. Ik aarzel. “Ik weet niet of ik daar zo’n zin in heb, lieverd.” De glimlach van Jessy verandert in een geïrriteerde blik. “Jezus An, waarom wil je nooit eens iets uitdagends doen? Wat is dat toch met jou?” Je moet eens weten, denk ik alleen maar. Ik weet ook niet waarom ik Jessy niet de waarheid over mijn verleden heb verteld. Ik kan dat niet. Ik ben daar niet goed in. Maar één ding weet ik zeker en dat is dat ik haar niet kwijt wil. Ik ben in tijden niet zo gelukkig geweest. “Oké vooruit, zullen we nu boodschappen doen en dan langs de shop?” Verdorie, waarom doe ik dit? “Ja!! Oh, zo leuk. Zin in!” Jessy reageert zo opgewekt dat mijn spijtgevoel snel verdwijnt.

“Ik zit hem echt ziek te trippen, Pinda. Wat jij?” Ik huil, maar zonder geluid. Jessy is zo in haar eigen wereld verzonken dat ze het niet doorheeft en dat is maar beter ook. “Ja, ik ook.” probeer ik zonder al te veel horten en stoten te zeggen. Staat papa daar nou? Ik sta op. ‘Loop naar het balkon.’ Ik sta op het balkon en kruip op de balustrade. Ik zie mijn vader boven mij. Hij kijkt boos, zoals hij dat vroeger ook altijd deed voordat hij me ging slaan. “AN, wat ben je daar aan het doen? Kom er eens snel vanaf!” schreeuwt Jessy vanaf de woonkamer. Een onbehaaglijk gevoel bekruipt mij. Ik moet van het balkon springen, dat zeggen ze. Ik kijk over de balustrade naar beneden. Deze sprong overleef ik nooit. Mijn gedachten kan ik niet uitvoeren want Jessy grijpt me fel bij mijn arm. Ik lig beduusd op de grond van mijn balkon. “Ik denk dat je een bad-trip hebt lieverd. Het komt allemaal goed. Blijf rustig.” Jessy zit naast me en streelt mijn haren. “We gaan lekker naar bed, kom.” Jessy is lief. Ze tilt me omhoog. Ik ben blij dat ze niet om uitleg vraagt.

Ik word wakker van een rinkelende telefoon. Mijn hoofd doet pijn, mijn mond is droog. Ik snak naar water. Met één hand voel ik aan mijn gezicht, mijn make-up zit er nog op. Kan iemand die verdomde telefoon opnemen? Ik draai mijn gezicht om. Jessy ligt nog in coma. Ik por in haar zij, ze mompelt wat maar haar ogen blijven dicht. Ik sla op haar buik. Ze schrikt overeind. “Wat, hè, hoe laat is het?” Haar haren plakken aan haar lippen. “Weet ik veel, je telefoon ging af”, reageer ik onnodig geïrriteerd. Jessy pakt haar mobiel, ze knijpt één oog dicht omdat het licht van haar scherm te fel is. “Shit, m’n werk. Ilse is ziek, ik moet invallen.” Ze springt uit bed en loopt naar de badkamer. “Succes met werken lieverd”, roep ik naar de badkamer. Ik sluit mijn ogen en probeer verder te slapen.

Ik zit in mijn fauteuil met bloemetjesmotief. Naast de fauteuil staan drie planten van verschillende hoogtes. Vanuit deze stoel kijk ik door mijn hoge raam naar buiten. De zon schijnt zacht naar binnen. Dit is mijn lievelingsplek in huis. Ik probeer een boek te lezen maar mijn gedachten dwalen continu af. Ik dommel weg. Mijn hoofd is onrustig, het flitst, er schieten beelden voorbij. Ik zie een schim in de verte staan, hij loopt naar me toe. Het is Mike. Ik wil gillen maar er komt geen geluid uit mijn keel. Hij kijkt me aan met een vieze glimlach. Zijn hand verdwijnt langzaam onder mijn shirt richting mijn linkerborst. Hij knijpt in mijn tepel en lacht. Ik wil zijn hand wegslaan, maar ik ben verlamd. Hij kust mijn nek en met zijn rechterhand probeert hij mijn gulp open te maken. Help! Waarom kan ik niks doen? Waarom gebeurt dit allemaal opnieuw? Ik wil huilen maar er gebeurt niks. Hij gooit me achterover op bed, met grof geweld stopt hij zijn piemel in me. Ik gil, nu echt. Ik schrik overeind. Mijn hart klopt in mijn keel, de zweetdruppels staan op mijn voorhoofd. Ik drink in één teug een groot glas water leeg. Ik moet de hele dag zoveel mogelijk bezig zijn met weinig afleidingen. Ik pak de stofzuiger en zuig het huis zo schoon als dat ik nog nooit gedaan heb. Maar de nare herinneringen blijven terugkomen. Ik loop naar de koelkast. Shit, niks in huis. Ik moet dus wel boodschappen doen. Met veel tegenzin en weinig trek, besluit ik toch maar om naar de supermarkt te gaan.

De rit naar de supermarkt is een helse tocht. Iedereen kijkt me aan. Ze praten over me en lachen me uit. Gelukkig is de supermarkt dichtbij. Ik ga voor een kant-en-klaar maaltijd. Eenmaal bij de supermarkt loop ik zo snel mogelijk richting het maaltijdenschap. Ik pak de babi panggang en loop naar de kassa. Mijn god, wat een rij. Ik sluit achteraan. De kassière heeft een headset op. Ze kijkt me continu aan. Ze zegt iets door haar headset, het gaat over mij maar ik kan het niet verstaan. Nerveus kijk ik om me heen. Wat zijn al die mensen hier van plan? Waarom vormen ze een complot tegen mij? Ik wil hier weg. Ik laat mijn maaltijd op de band liggen en ren zo snel mogelijk naar de uitgang. Ik ren door totdat ik uitgeput bij mijn voordeur aankom.

Een smsje van Jessy: Vanavond ook bij jou slapen Pinda? Ik ben dan wel later, borrelen nog wat na met collega’s. Ik reageer dat het prima is. Inmiddels is het half 9 en ik ben kapot. Slapen op een lege maag is onverstandig dus ik smeer een cracker met kaas en eet die op. Anderhalf uur later schrik ik wakker. ‘Je moet naar Utrecht. Daar wachten mensen op je. Zij zullen je opnemen in hun geheime genootschap.’ Ik trek wat kleding aan, mijn jas erover, schoenen en verlaat mijn huis. Ik pak mijn fiets naar het treinstation. Ik stap in de eerste trein die naar Utrecht gaat.

Het is nu 01:00 uur in de nacht. Ik loop rond in Utrecht. Ik gooi mijn jas in de prullenbak samen met mijn mobiel. Ze proberen me af te luisteren. Misschien zitten er ook wel zenders in de rest van mijn kleding, maar ik moet iets aanhouden. Ik sla mijn armen gekruist over elkaar heen en wrijf met mijn handen over mijn armen. Mijn lichaam trilt. Mijn hoofd buig ik naar voren om me zo klein mogelijk te maken, zo vang ik minder wind. Ik zoek me rot. Nergens is iemand te bekennen van het geheime genootschap. Ik loop naar het station en neem de eerste trein naar Duivendrecht.

Ik doe mijn sleutel in het deurgat, voordat ik de deur open kan doen wordt de deur met een harde zwaai open geslagen. Jessy staat voor me in totale paniek. Ze kijkt met grote, vragende ogen naar me. “Waar heb jij in godsnaam uitgehangen, An? Je was niet thuis toen ik thuiskwam en je neemt je telefoon niet op.” Ik zucht. Ik leg haar uit dat ik de wereld niet meer vertrouw en dat ik me moet aansluiten bij een geheim genootschap. Ik vertel haar ook dat de missie is mislukt en dat ik mijn mobiel en jas heb weggegooid. Ze kijkt me vol ongeloof aan. “Hou me niet voor de gek. Heb je een ander?” Een ander, waarom zou ze dat denken. “Ik vertrouw niemand. Ik heb niemand anders.” antwoord ik stug. “Zullen we naar bed gaan” stel ik rustig voor. “Hier is het laatste woord nog niet over gezegd hoor An.”

We ontbijten samen aan de eettafel. De tafel is bedekt met een smoezelige tafelkleed met vlekken die er niet meer uitgaan. Ik kijk naar mijn mok met karnemelk. Een vliegje valt in mijn karnemelk. Net goed, kan hij me ook niet meer bespieden. “Heb je wat in mijn eten gestopt Jessy?!” Ik kijk haar achterdochtig aan. Iedereen in deze wereld spant samen. “Als dit nog veel langer gaat duren, dan kap ik ermee hoor Angelique.” Zo noemde ze me nooit. ‘Steek de kamer in brand.’ Mijn hartslag gaat omhoog, mijn handen worden klef en mijn buik keert zich om. Ik voel mijn maagzuur tot mijn keel reiken. Ik slik het snel door. Ik grijp naar mijn broekzak. Ik voel een aansteker. Ik zoek naar iets dat licht ontvlambaar is. “Hallo, Angelique! Aarde?” Ik geef geen reactie, wat kan ik in de fik zetten? “Ik ga je moeder bellen An. Dit gaat zo niet langer.” Mijn moeder? Is ze gek geworden. “Nee Jess, die hoort er ook bij. Ze horen er allemaal bij.” Jessy kijkt me onbegrijpelijk aan. “Waar heb je het in hemelsnaam over?” Jessy pakt haar telefoon, nu weet ik zeker dat Jessy ook in het complot zit.

De bel gaat. Ik spiek door het gordijn of ik kan zien wie er staan. Er staan een paar mensen voor de deur die ik niet ken. Twee vrouwen en één man. Ze kijken serieus. De man heeft een ouderwetse snor en baard, een rond brilletje en wat vlashaartjes op zijn haast kale hoofd. De vrouw in het midden staat met haar rug naar de deur gekeerd. Ze heeft haar donkerbruine lokken in een knot gewikkeld. Verrek, nu ik beter kijk zie ik dat het mijn moeder is. De vrouw aan de rechterkant heeft een kladblok vast. Ze is nog jong. Een rimpelvrij gezicht, lange blonde lokken die ze in de krul heeft gezet. Ze zien er onbetrouwbaar uit. Wat komen ze hier doen? Ik vertrouw er helemaal niks van. Jessy loopt snel naar de deur. Ik wil haar tegenhouden maar ik ben te laat. Ik leg mijn oor tegen de tussendeur en probeer te verstaan ze wat zeggen. Ze komen naar binnen. Ik sprint de trap op en sluit me op in mijn slaapkamer. Ik hoor geroezemoes beneden gevolgd door stappen op de trap. Ze komen dichterbij. “Als jullie niet stoppen met over mij te praten en samen te spannen, steek ik het hele huis in de brand”, roep ik tegen de deur. Met grof geweld wordt mijn deur open geramd. Ze staan voor me. Ze kijken me alle drie aan. Jessy kijkt weg. Ik zoek naar houvast om me heen. Ik bedenk hoe ik weg kan glippen. Hier hebben de stemmen me dus al die tijd voor gewaarschuwd. Nu is het zo ver. Ze komen me halen. De jonge vrouw met blonde krullen probeert me lief aan te kijken. “Angelique is het toch?” Hier trap ik dus echt niet in. Ik duw iedereen aan de kant en probeer weg te rennen. Mislukt. Ik word fel bij mijn arm gegrepen. Alles wordt zwart.

Ik zit in een kliniek. Ik ben in een heftige psychose beland, waar ik nu beetje bij beetje uit probeer te komen. Ik praat met een psychiater, Harry. Hij begrijpt me gelukkig heel goed. Hij is nog vrij jong, vernoemd naar zijn vader. Ik hou daar altijd wel van, ouderwetse namen bij jonge mensen. Harry heeft een donkerbruine baard en een kuiltje als hij lacht. Door zijn groene ogen vertrouw je hem gelijk. Tenminste, dat zeg ik nu. In het begin vertrouwde ik niemand hier, voor geen meter. Ik kan alles nog niet zo goed bevatten en soms heb ik een terugval. Met behulp van zware medicatie zou ik het straks weer moeten redden in de wereld. Jessy en mijn moeder zoeken me gelukkig regelmatig op in de kliniek.

Ik mag naar huis. Ruim drie weken heb ik in de kliniek gezeten. Ik mag niet naar mijn eigen huis, maar naar mijn moeder. Mijn moeder krijgt tips over wat ze moeten doen als het weer iets minder goed met me gaat. Mijn moeder en ik hebben niet zo’n hele goede band, maar ze doet haar best. Ik ben haar onwijs dankbaar dat ze er nu voor me is. Ik maak stapjes, kleine, maar ik ga vooruit. Het is heel gek. Ik heb al die tijd niet van een afstand naar mezelf kunnen kijken. Ik zat er helemaal in. Ik ben er nog niet, maar ik heb vertrouwen. Dit gaat goedkomen. Met mijn heftige verleden en deze ervaring, weet ik één ding in ieder geval zeker: voor mij geen spacecake meer.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *